Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], En gij zult [39]een gerstekoek eten, en dien zult gij met [40]drek van des mensen afgang bakken [41]voor hun ogen. 39. Anders: gij zult dat [als] gerstekoek eten. Versta de spijs, vermeld vs.9,10. Dat is, in zulken vorm bereid en toegemaakt als gerstekoeken. 40. Hetwelk hun in plaats van hout zou moeten wezen, om daarmede hun spijs te koken, of ook hunne koeken te bakken op een haard met mensendrek heet gemaakt. Zo wordt betekend dat ze in de belegering groot gebrek van hout zouden hebben, ja ook van vee, overmits de mist daarvan minder verfoeilijk gehouden werd. 41. Hieruit nemen sommigen af dat deze dingen den profeet niet alleen in een gezicht zijn vertoond geweest van God, maar dat hij ook dezelve in ene afbeelding het volk vertoond heeft.